Iemand met een sociale angststoornis of fobie voelt zich erg onzeker en zelfs angstig in alledaagse sociale situaties. Dat kan op een feestje zijn bij vrienden, in een drukke winkelstraat of tijdens een vergadering. De persoon denkt voortdurend dat hij zich op een manier zal gedragen die vernederend of beschamend is. Hierdoor ontwikkelt hij een vermijdingsgedrag. In extreme gevallen kan het gebeuren dat hij sociaal geïsoleerd raakt.
Om het angstgevoel te verkleinen, nemen mensen met een sociale fobie - vaker dan anderen - hun toevlucht tot softdrugs zoals cannabis. Het was al langer bekend dat mensen met een sociale fobie veel gevoeliger zijn voor het verslavende karakter van cannabis: zo lopen ze zeven keer meer risico op verslaving. Dit geldt overigens niet alleen voor softdrugs. Mensen, en vooral dan vrouwen, met een sociale fobie lopen tevens een hoger risico op alcoholmisbruik.
Uit onderzoek bij ruim honderd regelmatige cannabisgebruikers, van wie een vierde een sociale angststoornis had, blijkt dat er een duidelijk verband bestaat tussen een sociale fobie en problemen ten gevolge van cannabisgebruik. Zowel mentaal als fysiek ondervinden ze een snellere en grotere achteruitgang van hun mogelijkheden. De wetenschappers zochten naar negatieve gevolgen van cannabisgebruik in de laatste drie maanden vóór het onderzoek, op financieel, relationeel, sociaal en professioneel gebied. Het is de eerste keer dat er een duidelijke link is gevonden tussen een specifieke angststoornis en negatieve gevolgen van druggebruik. Opmerkelijk is dat mensen met een sociale angststoornis doorgaans zelf negatiever staan tegenover hun druggebruik dan andere cannabisgebruikers.
Social Anxiety Disorder and Marijuana Use Problems: the Mediating Role of Marijuana Effect Expectancies, Julia D. Buckner et al., Depress Anxiety. 2009; 26(9): 864-870
Anouk Vanden Bogaerde is psychologe aan de Universiteit Gent. Ze rondt er een doctoraatsonderzoek af over de werkingsmechanismen van vliegangst. Zij levert de wetenschappelijke feedback voor de cursussen vliegangst van Brussels Airlines.
Conditionering is een belangrijke oorzaak. Wanneer een gebeurtenis, zoals een vlucht, geassocieerd wordt met iets heel aversief - denk aan hevige turbulentie of een crash -leren mensen dat vliegen ook gevaarlijk kan zijn, waardoor ze angstig worden.
Deze verklaring dekt het probleem echter niet helemaal. Niet alle mensen met vliegangst hebben ooit iets aversief meegemaakt tijdens een vlucht. Bovendien creëert niet iedereen die iets aversief heeft meegemaakt, daarom ook vliegangst.
Er is meer onderzoek nodig naar de oorzaken van vliegangst. Wat vaak geobserveerd wordt ? maar nog niet wetenschappelijk onderbouwd is - is dat veel mensen met vliegangst moeite hebben om de controle uit handen te geven. Een reis per vliegtuig is natuurlijk bij uitstek een situatie waarin je geen controle hebt.
De eerste dag geven ervaren piloten en instructeurs uitleg bij de technische aspecten van een vlucht: 'Hoe blijft een vliegtuig in de lucht'? en 'Wat betekenen die vreemde geluiden aan boord'? Een klinisch psycholoog legt daarna de mechanismen uit die de angst in stand houden. Er zijn ook speciale ademhalingsoefeningen.
De vluchten die genomen worden tijdens de cursus zijn gewone lijnvluchten van Brussels Airlines. Een klinisch psycholoog geeft individuele begeleiding aan boord.
Een volgeboekte vlucht kan soms voldoende aversief zijn voor een bepaald persoon om een vliegangst te ontwikkelen. Maar in dat geval spreekt men eerder van claustrofobie waarvan de vliegsituatie slechts een deel is. Dan is het beter om eerst een behandeling aan te vatten voor dit probleem, vooraleer deel te nemen aan een cursus die puur over vliegangst gaat.
Zes maanden na de tweedaagse sessie worden de cursisten opgevolgd door de psycholoog. Na afloop van de cursus verklaarde ongeveer 80% van de deelnemers van zijn fobie verlost te zijn. Ook bij de andere deelnemers was de angst gevoelig afgenomen.
Verlegen kinderen ontwikkelen later vaker een sociale angststoornisgekenmerkt door onzekerheid of angst in alledaagse, sociale situaties, gecombineerd met vermijdingsgedrag. Dat verband tussen een continu patroon van verlegenheid tijdens de vroege kindertijd, en het opduiken van een sociale angststoornis tijdens de adolescentie (doorgaans tussen de 14 en 16 jaar) is door een Amerikaanse studie bevestigd.
In het onderzoek werden jonge kinderen gevolgd tussen 14 maanden en 7 jaar oud. Aan hun moeders werd gevraagd op 4 momenten in het jonge leven van hun kind - bij 14 maanden, 24 maanden, 4 jaar en 7 jaar - de mate van verlegenheid te evalueren. De jonge kinderen werden ook samen met hun moeder door de onderzoekers uitgenodigd om een aantal tests op sociale interactie te komen doen.
Wat bleek? De jonge adolescenten die in hun vroege kindertijd op alle vier de controlepunten hoog scoorden wat betreft gedragsremmingen en verlegenheid, kregen (bijna) 4 keer vaker te maken met een sociale angststoornis dan de andere jongvolwassenen.
Naar schatting 15 tot 20 % van de jonge kinderen vertonen tekenen van gedragsremmingen: isolatiegedrag, opkroppen van emoties,... Maar niet iedereen ontwikkelt later een sociale angststoornis. Belangrijke voorwaarde is dat het om een continue vorm van verlegenheid gaat: een peuter van twee kan kernmerken van remmingsgedrag vertonen, vier jaar later is hij misschien de luidste van de klas. Een occasionele periode van verlegenheid geeft geen verhoogd risico op latere angststoornissen.
Stable Early Maternal Report of Behavioral Inhibition Predicts Lifetime Social Anxiety Disorder in AdolescenceAndrea Chronis-Tuscano, et al., Department of Psychology, University of Maryland, College Park, USA
Heeft u een heilige schrik voor spinnen? Durft u onder geen beding een vliegtuig in te stappen? U bent niet alleen: 15,1% van de Belgische vrouwen en 11,1% van de Belgische mannen zeggen ooit een angststoornis te hebben doorgemaakt. Dat blijkt uit de European Study on Epidemiology of Mental Disorders (ESEMeD)*. Enkele cijfers:
Naast geslacht (vrouwen worden vaker getroffen) blijkt een jonge leeftijd het risico op een angststoornis vergroten. Voor burgerlijke staat (gehuwd, vrijgezel ...),woonsituatie, werkomstandigheden of stedelijkheidsgraad werden er ook verschillen gevonden, maar die zijn statistisch gezien niet significant.
De studie toonde ook aan dat angststoornissen een chronischer karakter hebben dan verwante aandoeningen zoals depressie of een alcoholgerelateerde stoornis. Zo maakte 46% van de ondervraagde patiënten minstens twee episodes van angststoornis door in hun leven. Ter vergelijking, bij depressie en alcoholgerelateerde stoornissen komt bij respectievelijk 34% en 22% van de patiënten een herval voor. Bij paniekstoornis (52%), agorafobie (46%) en specifieke fobie (46%) vallen patiënten het vaakst terug.
*Bruffaerts R. et al. Prevalentie van Mentale Stoornissen in de Belgische bevolking. Resultaten van de European Study on Epidemiology of Mental Disorders (ESEMeD). Tijdschr. voor Geneeskunde, 60, nr. 2, 2004.
Dat kinderen van ouders met een angststoornis (sociale fobie, gegeneraliseerde angststoornis, obsessief-compulsieve stoornis, ...) een groter risico lopen, is ondertussen door heel wat onderzoek aangetoond. Volgens professor Golda Ginsburg van het Amerikaanse Johns Hopkins Children's Center hebben kinderen met angstige ouders een 2 tot 7 keer grotere kans om ook een angststoornis te krijgen, dan kinderen van gezonde ouders.
Hoe komt dat' Kinderen erven uiteraard een zekere genetische aanleg voor angststoornissen. Maar daarnaast speelt ook de opvoeding en het gedrag van de ouders een rol. Angstige ouders kunnen hun kind te veel beschermen, of ze waarschuwen voor een bedreiging die er nog geen is. Op die manier leren ouders hun kinderen aan om bepaalde gedachten of situaties te vermijden. Denk bijvoorbeeld maar aan een kind dat een angst voor honden overneemt van zijn vader.
Professor Golda Ginsburg onderzoekt momenteel of die angststoornissen bij kinderen van angstige ouders te voorkomen zijn. De resultaten van een eerste, kleinschalige studie bij 40 families zijn alvast positief.
De helft van de 40 families volgden het CAPS-programma (Coping and promoting Strength). Het programma bestond uit een wekelijks uur cognitieve gedragstherapie gedurende acht weken. Daarin werden de ouders en hun kinderen vaardigheden aangeleerd om hun angsten te reduceren. Daarna volgde er nog drie maandelijkse sessies waarin die vaardigheden werden geëvalueerd en opgefrist.
Van de 20 families die het CAPS-programma volgden, bleek na een jaar geen enkel kind een angststoornis te hebben. Bij de controlegroep had 30% van de kinderen na een jaar een angststoornis ontwikkeld.
Verder onderzoek is nodig om deze resultaten te bevestigen. Maar volgens professor Ginsburg zouden artsen die een angststoornis vaststellen bij een volwassen patiënt, alvast ook de gezondheid van de kinderen van de patiënt moeten nagaan. Op die manier zouden heel wat angststoornissen kunnen vermeden worden.
Met dank aan dr. Hannelore Tandt (UZ Gent)
Ginsburg G., The Child Anxiety Prevention Study: Intervention Model and Primary Outcomes. Journal of Consulting and Clinical Psychology, Vol 77(3), Jun 2009, 580-587.
Een op vier krijgt in zijn leven ooit te maken met een paniekaanval. Van een aanval ga je zeker niet dood, al denkt het slachtoffer daar op dat moment wel anders over. Hyperventileren, trillen en zweten, bang zijn om 'iets' te krijgen (een hartaanval, plotseling flauwvallen ...), deze symptomen zijn typerend voor een paniekaanval. En ze kunnen zonder enige aanwijzing ontstaan.
Een paniekaanval doet zich meestal voor wanneer de persoon in kwestie zich in een openbare ruimte bevindt, op plaatsen waar veel mensen zijn. Dat kan een drukke winkelstraat zijn, een rij voor de kassa in de supermarkt of een groot plein midden in de stad. Paniekaanvallen zijn dan ook vaak geassocieerd met agorafobie of pleinvrees.
De meesten onder ons weten echter niet goed hoe ze iemand met een paniekaanval kunnen helpen. Nochtans kan een gepaste interventie de angst nog tijdens de aanval verminderen, en de kans verkleinen dat het slachtoffer een paniekstoornis ontwikkelt.
Het komt er in de eerste plaats op aan de persoon die een paniekaanval krijgt, gerust te stellen, en dit op een niet mis te verstane, doch begripvolle manier. Hoe irrationeel de angst ook is, de hulpverlener mag de toestand van het slachtoffer nooit ridiculiseren. Hij benadrukt wel dat de aanval niet levensbedreigend is. En verder dat de symptomen snel zullen verdwijnen , meestal binnen de tien minuten.
Hyperventileert het slachtoffer zo sterk en lang dat hij het bewustzijn verliest, dan laat de hulpverlener hem best op de grond liggen en belt hij zo snel mogelijk een ambulance.
Wanneer de aanval voorbij is, wijst de hulpverlener het slachtoffer er op dat er effectieve behandelingen bestaan om paniekaanvallen tegen te gaan, en dat er professionele hulpverleners zijn met een specialisatie in de materie.
Bron: Development of mental health First aid guidelines for panic attacks: a Delphi study; Claire Kelly et al.; BMC Psychiatry 2009.
Het is bekend dat zowel cognitieve gedragstherapie (CGT) als het nemen van specifieke antidepressiva helpen bij het onderdrukken en voorgoed verdrijven van primaire angststoornissen, zowel bij volwassenen en kinderen. Maar wat de uitkomst is van een combinatie van deze twee therapieën, was tot nu nog niet echt onderzocht. Uit een grootschalig Amerikaans onderzoek blijkt dat de combinatietherapie, althans bij kinderen, erg goede vooruitzichten biedt.
De wetenschappers onderwierpen 488 Amerikaanse kinderen, allen gediagnosticeerd met een of meerdere angststoornissen, gedurende 12 weken aan één van vier door hen opgestelde therapieën. Eén groep ontving alleen CGT (14 sessies van een uur), een tweede groep kreeg dagelijks antidepressiva toegediend (serotonine-heropnameremmers of SSRI's), een derde ontving een combinatie van CGT en medicatie, en een vierde groep kreeg een placebokuur (zonder CGT). De kinderen waren op het moment van de behandeling tussen 7 en 17 jaar oud. Allen hadden ze een gegeneraliseerde angststoornis, een sociale fobie of een vorm van verlatingsangst. Bij driekwart van de kinderen was er sprake van meer dan één angststoornis, en de helft had nog een andere, secundaire psychische afwijking.
Na de 12-wekenkuur werden alle kinderen opnieuw onderzocht op angststoornissen. In de groep die een combinatietherapie ontvingen, was er bij 81 procent sprake van veel tot zeer veel verbetering. Bij de kinderen die enkel CGT ontvingen of die alleen antidepressiva kregen toegediend, lag dit percentage beduidend lager (respectievelijk 60 en 55 procent). In de placebogroep ten slotte, was er bij 24 procent sprake van verbetering van het ziektepatroon.
Krijgt uw kind enkel cognitieve gedragstherapie of enkel antidepressiva, dan is het dus misschien de moeite waard om een combinatie van beide te overwegen. Spreek erover met uw behandelende arts.
Bron: John Walkup, John Hopkins Medical Institutions et al. New England Journal of Medicine, Vol. 359 (26), 2754-2766
"Jaag je niet op, het is slecht voor je hart!" Een belachelijke bewering? Wellicht niet... Het bewijs dat onze geestelijke gezondheid wel degelijk een impact heeft op ons lichaam werd geleverd door Nederlandse (1) en Zweedse (2) onderzoekers. Zij bevestigen dat er een verband bestaat tussen angststoornissen en hartziekten. Hun resultaten werden uiteengezet in twee studies gepubliceerd in het Journal of the American College of Cardiology.
Dr. Annelieke M. Roest en haar collega's van de Universiteit van Tilburg hebben een zeer omvangrijk werk verricht. Ze hebben gegevens verzameld, vergeleken en onderzocht van 20 studies, uitgevoerd tussen 1980 en 2009. De resultaten laten geen misverstand bestaan! Na een gemiddelde tijdsspanne van 11 jaar, liepen de mensen met angststoornissen een 26% hoger risico op chronische hartziekten. Bij deze ziekten hoorde bijvoorbeeld hartinsufficiëntie, waarbij de pompfunctie van het hart tekortschiet. Het sterfterisico te wijten aan hartproblemen lag bij diezelfde mensen 48% hoger. Volgens deze studie is het dus duidelijk dat angst, net als hypertensie, een belangrijke risicofactor is voor hartziekten.
Deze ontdekking loopt gelijk met de resultaten van een tweede studie uitgevoerd door de onderzoekers van het Karolinska Institute van Stockholm. Deze studie bevestigt niet alleen het verband tussen angst en hartziekten, maar brengt ook de rol van de depressie ter sprake in ditzelfde soort problemen. In tegenstelling tot wat talrijke eerdere studies beweerd hadden, verhoogt een depressie het risico op hartziekten niet. Hoe is die vergissing eigenlijk ontstaan? Volgens de Zweedse onderzoekers zou ze te wijten zijn aan de verwarring tussen een depressie en angststoornissen, twee ziekten die nauw met elkaar verbonden zijn: bijna de helft van de patiënten die lijden aan angststoornissen, heeft ook last van een depressie.
Angst is dus een belangrijke risicofactor voor hartziekten. Deze ontdekking herinnert er ons aan hoe belangrijk het is om angststoornissen op de juiste manier te behandelen. Voor een betere levenskwaliteit... maar ook voor een gezonder hart.
(1) Annelieke M. Roest, Elisabeth J. Martens, Peter de Jonge, and Johan DenolletAnxiety and Risk of Incident Coronary Heart Disease: A Meta-AnalysisJournal of the American College of Cardiology. 2010, 56: 38-46.(2) Imre Janszky, Staffan Ahnve, Ingvar Lundberg, and Tomas HemmingssonEarly-Onset Depression, Anxiety, and Risk of Subsequent Coronary Heart Disease: 37-Year Follow-Up of 49,321 Young Swedish Men.Journal of the American College of Cardiology. 2010, 56: 31-37.
Anouk Vanden Bogaerde is psychologe aan de Universiteit Gent. Ze rondt er een doctoraatsonderzoek af over de werkingsmechanismen van vliegangst. Zij levert de wetenscha...
Iemand met een sociale angststoornis of fobie voelt zich erg onzeker en zelfs angstig in alledaagse sociale situaties. Dat kan op een feestje zijn b...Vermijdingsgedrag
Een op vier krijgt in zijn leven ooit te maken met een paniekaanval. Van een aanval ga je zeker niet dood, al denkt het slachtoffer daar op dat moment wel anders over....
Het is bekend dat zowel cognitieve gedragstherapie (CGT) als het nemen van specifieke antidepressiva helpen bij het onderdrukken en voorgoed verdrijven van primaire a...
Wereldwijd hebben miljoenen mensen te kampen met angststoornissen. Vaak worden die behandeld met antidepressiva zoals selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s). Die...
Lees verderSociale angststoornis, of sociale fobie, lijkt verband te houden met alcoholisme, terwijl dat niet het geval is voor andere angststoornissen, zoals gegeneraliseerde angst...
Lees verderDr. Serge Gozlan, psychiater en specialist cognitieve gedragstherapie in het UVC Brugmann
Professor Dirk Hermans (KU Leuven)
Ingeborg Prins, voorzitster van de Nederlandse Stichting Emetofobie
Chronische myeloïde leukemie
Covid-19
Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD)
Maagkanker
Melanoom
Oogontsteking, oogirritatie of droge ogen
Overactieve blaas
Transplantatie van organen