Een angst- of paniekaanval ontstaat plots en begint meestal met een intens malaisegevoel dat gekenmerkt wordt door het gevoel dat er een onmiddellijke ramp dreigt: angst om flauw te vallen of dood te gaan, angst om de controle over zichzelf te verliezen, angst om gek te worden. Een paniekaanval bereikt zijn 'piek' in minder dan tien minuten, en deze onbeheersbare angst gaat gepaard met tal van lichamelijke symptomen: hartkloppingen, gevoel van ademnood en verstikking, pijn en last in de borstkas, overvloedig zweten, beven, warmteopwellingen, duizeligheid.
Paniekaanvallen doen zich vaak voor op plaatsen of in situaties die zelfbeheersing vereisen: in het openbaar vervoer, in warenhuizen, op het werk, bij vrienden of zelfs in de wagen. De schrik om 'abnormaal' gedrag te vertonen, versterkt de tevergeefse poging tot controle en versnelt het tot uiting komen van symptomen. Hoewel de symptomen heel intens zijn, verdwijnen ze meestal heel snel (binnen enkele (tientallen) minuten). Na de aanval voelt de patiënt zich zwaar vermoeid en schaamt hij zich omdat hij 'zo'n scène heeft gemaakt'.
De stoornis kent een wisselend verloop: bij sommige patiënten verminderen de klachten spontaan, andere daarentegen krijgen overdag of 's nachts verschillende aanvallen die een enorme last leggen op hun beroeps- en gezinsleven.
Het grootste gevaar van een paniekstoornis is de ontwikkeling van vermijdingsgedrag. Daarbij wil de patiënt per se plaatsen en situaties vermijden waar(in) hij al eerder een aanval heeft gehad of die in zijn verbeelding een aanval zouden kunnen uitlokken. In dat geval spreken we van agorafobie (pleinvrees).
Een posttraumatische stressstoornis kan ontstaan bij iemand die het slachtoffer werd van geweld of die daar getuige van was. De patiënt herbeleeft via herinneringen, dromen of zelfs flashbacks één of meer gebeurtenissen die hij als traumatiserend ervaart. Deze gingen meestal gepaard met hevige angst of een gevoel van onmacht. De wereldoorlogen in de XXste eeuw hebben het begrip 'oorlogsneurose' doen ontstaan, met alle bijgaande trauma's. Ook persoonlijk geweld (lichamelijk en seksueel geweld) kan echter traumatiserend zijn.
De symptomen van posttraumatische stress treden meestal op enkele dagen, maanden of zelfs jaren nadien. We spreken van een 'herhalingssyndroom': herhaalde en overweldigende herinneringen aan de gebeurtenis, of nachtmerries waarbij de patiënt het voorval herbeleeft. In sommige gevallen worden de herinneringen of bepaalde elementen ervan heel intens en pijnlijk herbeleefd, alsof de gebeurtenis zich opnieuw voordoet (flashbacks).
Een posttraumatische stressstoornis wordt net als andere angststoornissen gekenmerkt door vermijdingsgedrag. De patiënt zal daarbij alle plaatsen en gedachten uit de weg gaan die hem doen terugdenken aan zijn trauma.
Een gegeneraliseerde angststoornis komt frequent voor: 4 tot 7% van de bevolking lijdt eraan. Het is trouwens de meest voorkomende angststoornis bij bejaarden. Het is moeilijk te diagnosticeren, want de symptomen zijn zeer vaag, en de angst is weinig specifiek.
Een gegeneraliseerde angststoornis wordt gekenmerkt door chronische, onbeheersbare bezorgdheid om banale redenen. De minste dagelijkse tegenslagen worden onevenredig opgeblazen, en de toekomst wordt voortdurend pessimistisch tegemoet gezien. Patiënten met een gegeneraliseerde angststoornis zien de hele tijd doemscenario's voor zichzelf en hun naaste omgeving.
Bij kinderen kan een gegeneraliseerde angststoornis betrekking hebben op hun school- of sportprestaties. Typisch is dat ze voortdurend gerustgesteld en in hun capaciteiten bevestigd willen worden door hun ouders of leerkrachten.
Permanente bezorgdheid gaat gepaard met lichamelijke symptomen als vermoeidheid, concentratieproblemen, spierspanningen en slaapstoornissen. Ook pijn in de borstkas, een krop in de keel, zweten komen vaak voor. Personen met een gegeneraliseerde angststoornis beschrijven zichzelf meestal al prikkelbaar, overspannen of integendeel uitgeput.
De oorzaken zijn minder duidelijk omschreven. Er is wel sprake van een genetisch bepaalde kwetsbaarheid die kan worden versterkt door sommige levensgebeurtenissen of een bepaalde opvoedingsstijl (zeer angstige of overbeschermende ouders enz.).
Een OCS ontstaat relatief langzaam. De eerste symptomen doen zich vaak voor bij mannen tussen 6 en 15 jaar en bij vrouwen tussen 20 en 29 jaar. Ongeveer 2,5 % van de bevolking zou deze stoornis hebben.
Obsessies zijn terugkerende en aanhoudende gedachten, impulsen of beelden die de patiënt overrompelen en negatieve emoties veroorzaken zoals wanhoop of hevige angst. Deze obsessies worden onbeheersbaar en hinderen de patiënt ernstig in zijn dagelijkse functioneren.
De meest voorkomende obsessies zijn smetvrees (angst om besmet te raken door een microbe), pathologische twijfel ('Heb ik mijn voordeur wel gesloten voor ik ging slapen?') en symmetriedwang ('Ik verdraag niet dat die voorwerpen niet op orde liggen').
Om zijn angst te bezweren, vervalt de OCS-patiënt in dwanggedrag, compulsies, waarvan hij goed weet dat het absurd is. Helaas kan hij het niet weerstaan, uit schrik dat zijn obsessies en bijgaande angsten zullen verergeren. Dwanggedrag hangt heel vaak rechtstreeks samen met obsessies.
Zo wordt smetvrees bezworen met wasrituelen, elementaire handelingen die volgens een vaste volgorde moeten verlopen, want bij de minste fout wil de patiënt per se herbeginnen. Pathologische twijfel hangt samen met controledwang. Zo gaat de patiënt wel twintig keer na of hij zijn wekker heeft gezet, een deur heeft gesloten...
Dit gedrag beheerst het dagelijkse leven van de patiënt en slokt beetje bij beetje alle momenten van de dag op.
Fobieën worden gekenmerkt door een irrationele, intense angst bij confrontatie met een specifiek voorwerp of een specifieke situatie: spinnenvrees, vliegangst... Naargelang de situatie nadert (bijvoorbeeld over een week het vliegtuig moeten nemen) of als ze ter sprake komt (over een muis spreken of eraan denken...), lokt dit lichamelijke angstsymptomen uit (hartkloppingen, bleekheid, beven, zweten...).
De eerste symptomen verschijnen vaak al onder de twaalf jaar: hartkloppingen, zweten, pijn of last in de borstkas.
Vermijdingsgedrag kan zich dan ook vrij snel ontwikkelen: de patiënt vermijdt confrontatie of het risico in een situatie te belanden die zijn fobie oproept.
Krijgt iemand alleen spinnenvrees als hij een spin ziet, dan is er meestal geen probleem. Is het echter zo erg dat hij zelfs niet meer op vakantie durft te gaan uit vrees voor spinnen in de caravan of de hotelkamer, dan gaat het om een echte fobie en kan hij onmogelijk nog normaal functioneren. In dat geval raakt de patiënt vaak geleidelijk in een isolement en krijgt hij een depressie. Vandaar dat het essentieel is om banale en tijdelijke schrik (spinnenvrees, hoogtevrees...) te onderscheiden van echte, pathologische fobieën die het leven van de patiënt beheersen en hem hinderen in zijn beroeps- en gezinsleven.
Dierenfobieën zijn het frequentst, vooral dan slangenfobie (ophidiofobie), spinnenfobie (arachnofobie) en muizenfobie (musofobie). Zo'n fobie kan zulke proporties aannemen dat de patiënt niet meer durft buitenkomen, om toch maar niet in aanraking te komen met alles wat doet denken aan slangen, zoals de uithangborden van apotheken.
Er bestaan ook fobieën voor natuurlijke omgevingen of natuurverschijnselen, zoals onweerfobie (cheimofobie) en hoogtevrees (acrofobie).
Situatiefobieën hebben betrekking op specifieke situaties, zoals het openbaar vervoer, liften of besloten ruimten (claustrofobie).
Bloed- en injectiefobieën ten slotte gaan vooral gepaard met lichamelijke reacties, zoals flauwvallen bij confrontatie met bepaalde medische situaties.
Een sociale fobie verschilt van gewone plankenkoorts of verlegenheid door het aanhoudende vermijdingsgedrag. Zo durven patiënten niet het woord te nemen tijdens werkvergaderingen, vermijden ze angstvallig hun buren of collega's, of geven ze nooit hun mening tijdens discussies en reageren ze evenmin op opmerkingen. Ander opvallend kenmerk: sommige patiënten durven zelfs bijna niet te eten, te drinken of te schrijven in het openbaar, omdat ze zich de hele tijd bekeken of bespied voelen.
Mensen met een sociale fobie hebben een fundamentele angst om vernederd, kritisch bekeken of beschuldigd te worden. Ze zijn bang om als zwak, onbekwaam, dom te worden beoordeeld. Ze vermijden bijeenkomsten en vergaderingen, durven hun mening niet te geven en zijn als de dood voor andermans blik of kritiek. Ze sluiten zich op in hun vermijdingsgedrag en raken uiteindelijk geïsoleerd, met als symptomen: blozen, bevende stem, hartkloppingen, zweten, diarree...
Deze eerste symptomen verschijnen meestal vóór 25 jaar.
Anouk Vanden Bogaerde is psychologe aan de Universiteit Gent. Ze rondt er een doctoraatsonderzoek af over de werkingsmechanismen van vliegangst. Zij levert de wetenscha...
Iemand met een sociale angststoornis of fobie voelt zich erg onzeker en zelfs angstig in alledaagse sociale situaties. Dat kan op een feestje zijn b...Vermijdingsgedrag
Een op vier krijgt in zijn leven ooit te maken met een paniekaanval. Van een aanval ga je zeker niet dood, al denkt het slachtoffer daar op dat moment wel anders over....
Het is bekend dat zowel cognitieve gedragstherapie (CGT) als het nemen van specifieke antidepressiva helpen bij het onderdrukken en voorgoed verdrijven van primaire a...
Wereldwijd hebben miljoenen mensen te kampen met angststoornissen. Vaak worden die behandeld met antidepressiva zoals selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s). Die...
Lees verderSociale angststoornis, of sociale fobie, lijkt verband te houden met alcoholisme, terwijl dat niet het geval is voor andere angststoornissen, zoals gegeneraliseerde angst...
Lees verderDr. Serge Gozlan, psychiater en specialist cognitieve gedragstherapie in het UVC Brugmann
Professor Dirk Hermans (KU Leuven)
Ingeborg Prins, voorzitster van de Nederlandse Stichting Emetofobie
Chronische myeloïde leukemie
Covid-19
Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD)
Maagkanker
Melanoom
Oogontsteking, oogirritatie of droge ogen
Overactieve blaas
Transplantatie van organen