Een trombose is de vorming van een bloedklonter – dokters spreken van trombus – in een bloedvat (ader of slagader). We spreken van een diepe veneuze trombose van de onderste ledematen (DVT, beentrombose) als de trombus in een diepe ader ontstaat.
De klonter bestaat vooral uit bloedplaatjes, dat zijn cellen die een belangrijke rol spelen bij de bloedstolling, en uit fibrine, een eiwit dat de bloedplaatjes verstevigt.
Er kunnen ook meerdere klonters in hetzelfde been ontstaan. Al komt dat zelden voor.
Bij een letsel van een lichaamsweefsel – bijvoorbeeld een snee in de vinger – komt een kettingreactie van processen op gang om de bloeding te stoppen en het genezingsproces op gang te brengen. Daarvoor moeten de bloedcellen – namelijk de bloedplaatjes – kunnen stollen, of samenkleven, zoals bakstenen in een muur. De bloedstolling is dan vergelijkbaar met het cement.
De stollingscascade is een uiterst complex fenomeen waarbij een groot aantal eiwitten – de zogenaamde ‘stollingsfactoren’ – betrokken zijn. Sommige daarvan worden uitsluitend geproduceerd door stoffen, zoals vitamine K (waarbij de ‘K’ verwijst naar de ‘coagulatie’ of het stollen van het bloed). Dankzij een kettingreactie maakt het lichaam fibrine aan en stolt het bloed. De bloeding stopt en het beschadigde weefsel vernieuwt zich.
We onderscheiden twee soorten diepe veneuze trombose (DVT), afhankelijk van de plaats in de ader waar de trombus zich vormt:
Prof. Cédric Hermans, diensthoofd hematologie in het Universitaire Ziekenhuis Saint-Luc
Gilberte Deltour, voormalig voorzitster van de Franstalige Vereniging van Zelfstandige Verpleegkundigen
Tanja, 29 jaar
Chronische myeloïde leukemie
Covid-19
Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD)
Maagkanker
Melanoom
Oogontsteking, oogirritatie of droge ogen
Overactieve blaas
Transplantatie van organen